Ervaringen van de imkersvereniging Arnhem-Velp en omstreken
Door Paula Swenker, Voorzitter Imkersvereniging Arnhem-Velp en Omstreken
Achtergrond
De gemeente Arnhem heeft EIS ingeschakeld om onderzoek te doen naar de aanwezige wilde bijen en aanbevelingen te geven voor het verbeteren van de wilde bijen stand. Deze onderzoeken zijn ook elders in Nederland uitgevoerd en vaak worden deze ook gezien als een nulmeting. EIS doet deze onderzoeken en maakt aanbevelingen met als doel alle mogelijke risico’s op achteruitgang wilde bijen te minimaliseren. Het weren van de honingbij is daarbij één van de aanbevelingen om mogelijke voedselconcurrentie tegen te gaan.
Met dit schrijven willen we de ervaringen van Arnhem delen zodat ook andere imkerverenigingen er hun voordeel mee kunnen doen.
Zorg dat je gesprekspartner bent in de gemeente
In gemeenten is over het algemeen vaak niet zoveel kennis over ecologie en ecologisch beheer van het groen. In veel gemeenten zijn de ecologen wegbezuinigd met als gevolg dat de kans bestaat dat gemeenten de aanbevelingen van het EIS rapport klakkeloos overnemen. Het weren van honingbijen wordt dan door de gemeente gezien als een goedkope optie om iets voor de wilde bijen te kunnen betekenen.
Als je als imkervereniging een gesprekspartner bij de gemeente bent kun je het debat over de concurrentie verder nuanceren:
- De hoofdoorzaak van de achteruitgang van insecten is habitat verlies
Algemeen wordt erkend dat er een nauwe samenhang is tussen de verslechterende biotoop en de terugloop van de insecten, waaronder de wilde bij. Zoals habitatverlies door intensieve landbouw en verstening; vervuiling door pesticiden en bemesting; biologische factoren zoals verspreiding van ziekten, invasieve exoten en klimaatverandering. Het weren van honingbijen leidt af van de hoofdoorzaken en is niet de oplossing.
Het verbeteren van de voedsel- (en nest-) situatie heeft prioriteit voor zowel wilde bijen én honingbijen. Daarnaast zijn gespecialiseerde bijen afhankelijk van bepaalde plantensoorten. Zonder deze plantensoorten kunnen deze bijen dan ook niet overleven.
De plaatselijke imker vereniging doet er dus goed aan om in overleg met de betreffende gemeente te treden om gezamenlijk de bestaande biotoop te onderzoeken en te overleggen met wat voor maatregelen deze verbeterd kan worden.
Een onderzoek op locatie kan nuttige gegevens opleveren, zij het dat deze zich beperken tot de plek van het onderzoek en niet “veralgemeniseerd” kunnen worden.
- Concurrentie of cohabitatie
Concurrentie is een natuurlijk proces dat hoort bij ecosystemen en evolutie waarbij elke soort zijn eigen niche heeft, deze niches kunnen overlappen of juist helemaal niet. Verschillende soorten kunnen dus prima naast elkaar leven. Zo hebben honingbijen een voorliefde voor grote dracht en vliegen vooral op bomen en landbouwgewassen. Pollenonderzoek en pollenanalyses (door middel van pollen vallen en pollen analyse uit honing) kunnen daarbij helpen om inzicht te verkrijgen in waar de honingbijen hun stuifmeel en nectar verzamelen en mogelijke concurrentie.
De WUR heeft in2022, in overleg met andere partijen, een uitgebreide analyse gemaakt van de vele factoren die een rol kunnen spelen in de concrete situaties waaruit blijkt dat er vooralsnog geen eenduidige oplossingen zijn. Onderzoek ter plekke zal dus in ieder geval nodig zijn.
(Zie: “Haalbaarheid van context-afhankelijke richtlijnen ter preventie van concurrentie tussen wilde en gehouden bijensoorten op basis van risico inschatting”. Zie bijennieuws februari 2023)
- Fluctuatie in aantallen insecten, fluctuatie in aanbod nectar en stuifmeel
Daarnaast is het van belang dat bestuivers / wilde bijen over een langere tijd gemonitord worden. Insecten populaties fluctueren sterk over de jaren heen. Nulmetingen zeggen daarom ook niet zoveel en is het belangrijker om te kijken naar de trends (zie bijvoorbeeld figuur)
Ook fluctueert het aanbod in stuifmeel en nectar gedurende de seizoenen maar ook over de jaren. Denk bijvoorbeeld aan de heide die in sommige jaren uitbundig bloeit terwijl deze in andere jaren er verdroogd bij staat waardoor er weinig te halen is voor wilde bestuivers. Als de heide nauwelijks bloeit hebben imkers niets te zoeken op de heide. In jaren van uitbundige bloei kunnen er wel veel bijenkasten naar de heide gebracht worden zonder oneerlijke concurrentie.
Verdiep je in je gesprekspartners
Bedenk voordat je aan tafel gaat bij de gemeente welk doelen de gemeente/ EIS voor ogen hebben en hoe zij tegen de imkerij en imkers aankijken. Imkers worden vaak gezien door natuurbeschermingsorganisaties als honingjagers met geen aandacht voor de wilde bijen of andere bestuivers. Laat duidelijk blijken dat de interesses van de imker wijder zijn. In Arnhem hebben imkers de stichting “Vitale biotopen” opgericht om de leefomgeving van bestuivers te verbeteren. De imker is naast houder van honingbijen, vaak ook voorlichter en voortrekker van biodiversiteit.
Daarnaast wordt de honingbij ook vaak aangemerkt als landbouwhuisdier dat niet thuishoort in de natuur. Honingbijen worden echter al sinds eeuwen gehouden in Nederland.
Mogelijke consequenties van weren honingbijen
Maak ook duidelijk dat het weren van honingbijen mogelijk negatieve consequenties heeft voor het waarborgen van de bestuiving van gewassen en fruitteelt maar ook negatieve consequenties kan hebben voor de bestuiving van andere planten. Daarnaast kan alle negatieve publiciteit rond honingbijen leiden tot de vernieling van kasten, verminderde bestaanszekerheid van beroepsimkers.
Onderzoek naar aanwezigheid van vliegende bestuivers in relatie tot de honingbij en mogelijke voedselconcurrentie
Om inzicht te krijgen in mogelijke concurrentie tussen honingbijen en wilde bijen heeft de Imkersvereniging Arnhem Velp en omstreken pollen onderzoek uitgevoerd in samenwerking met de “Stichting werkgroep stuifmeel onderzoek” zie: https://www.pollenonderzoek.nl/index.php. Uit dit onderzoek bleek…
Wat is minimaal nodig voor een goed onderzoek?
- Onderzoek naar de aanwezige drachtplanten ter plekke van het onderzoek
- Onderzoek naar de aanwezige bestuivers bij voorbeeld door plakvallen of vangnetten
- Verzamelen en analyseren van pollen uit honingbijkasten die in het onderzoeksgebied staan tegelijk met het lopende onderzoek van het onderzoeksinstituut.
Toelichting
Drachtplanten.
Inventarisatie van de aanwezige drachtplanten op de plaats waar het onderzoek wordt gehouden. Immers als een bepaalde drachtplant niet aanwezig is zal de bestuiver die daarop is aangewezen ook niet aanwezig zijn. Het is dus niet genoeg om, uitgaande van bijvoorbeeld de ecologische (bodem)gesteldheid, te constateren welke bestuivers met name wilde bijen, er waarschijnlijk aanwezig zijn.
Probleem is altijd dat de samenstelling/variatie van aanwezige drachtplanten fluctueert naar gelang het klimaat/seizoenen of andere invloeden. Drachtplanten inventarisatie zal dus over meerder jaren herhaald moeten worden.
Bestuivers Inventarisatie van de aanwezige bestuivers in het gebied kan plaatsvinden op verschillende manieren. De meest voorkomende wijze is via vangnetten dan wel via plakvallen.
Onderzoek heeft uitgewezen dat met plakvallen vaak meer bestuivers worden gevangen dan met vangnetten. Probleem bij het gebruik van vangnetten is ook dat de hele omgeving er voor een bepaalde tijd verstoord wordt. Probleem bij plakvallen kan zijn dat door de geur /kleur dezelfde bestuivers meerdere malen worden aangetrokken, maar het kan ook aangeven aan dat er bepaalde bestuivers in meerdere of mindere mate aanwezig zijn. Plakvallen moeten op bepaalde afstanden van de bijenkasten worden geplaatst (rapport van het Louis Bolk instituut 2020) .
Het onderzoek moet in verschillende seisoenen worden gehouden De meeste wilde bijen soorten zijn maar een paar weken actief om nectar en stuifmeel te verzamelen. De rest van het jaar overleven deze bijen als pop, eitje of imago onder de grond of in een bovengronds nestgangetje en zullen dus niet meegenomen worden in een inventarisatie als ze niet actief zijn.
Pollenonderzoek
Om te kunnen vaststellen dat er sprake is van voedselconcurrentie tussen de honingbij en andere bestuivers moeten geregeld, tijdens de onderzoeksperiode, pollen van de honingbij worden verzameld en deze moeten wetenschappelijk worden geanalyseerd op familienaam en percentage van hoeveelheid van alle gevangen stuifmeel.
Tot slot kunnen op basis van deze gegevens een aantal conclusie worden getrokken, zoals:
- Hoe is de situatie van de biotoop op basis van de aanwezige drachtenplanten en andere van invloed zijnde factoren. Dit kan aanleiding zijn om meer/ andersoortige drachtplanten/gewassen te planten of de gesteldheid van de bodem aan te passen. (meer dan 70% van de wilde bijen hebben hun nest onder de grond.)
- De aanwezigheid van bestuivers geeft een inzicht in de biotoop / aanwezigheid van de soort drachtplanten in het gebied. Zeker waar het betreft bestuivers die slechts op één soort drachtplant foerageren. Er zijn ook bestuivers die niet alleen op één speciale drachtplantensoort vliegen maar meer algemeen op meerdere of alle drachtplanten vliegen. Daar kan dus sprake zijn van voedsel concurrentie met bijvoorbeeld de honingbij en dit betekent dat bekeken moet worden of in voldoende mate de betreffende drachtplanten zijn in het gebied dan wel dat er minder kasten worden geplaatst. Als er verschillende soorten samenkomen in een biotoop heet dat overigens cohabitatie en niet concurrentie
- Het pollen onderzoek geeft weer waar de honingbij op vliegt. De honingbij is een “alleseter” maar vertoont wel een eigen gedrag. De honingbij richt zich via “het dansje” in de kast op grote hoeveelheden van aanwezige drachtplanten en is nauwelijks geïnteresseerd in een enkele drachtplant. Uit onderzoek blijkt dit ook.
- Dit betekent ook dat ingezaaide akkerranden goed worden bezocht mits deze maar voldoende groot zijn en met een enkele soort drachtplanten.
- Indien blijkt dat er bestuivers zijn die op dezelfde drachtplanten foerageren als de honingbij zal wellicht de drachtplanten hoeveelheid moeten worden aangepast. Overigens zal een goede imker altijd zelf een taxatie maken of er voldoende dracht is voor zijn honingbijen in het gebied waar zijn kasten staan c.q. hij zijn kasten plaatst. Situaties zoals soms op de heide of bij de springbalsemienplaatsen, waar honderden kasten worden aangetroffen, getuigen hier echter niet altijd van en vereist ordening
- Conclusies die dus getrokken worden op basis van het voorzorgprincipe zijn niet reel want zij doen geen recht aan de feiten op basis van onderzoek ter plaatse.
De belangrijkste conclusie is echter dat verbetering van de biotoop vooral gericht moet zijn op de hoeveelheid en soorten drachtplanten en de verbetering van gesteldheid van de bodem.
Want een bestuiver/wilde bij komt niet zomaar terug als de honingbij in een gebied geweerd wordt.